‘Zo, hoe gaat het,’ vraagt de huisarts. Ze kijkt me aan met haar heldere, open blik.
‘Nou, een beetje minder,’ zeg ik.
‘Ja, ik zie het aan je, je ziet er niet zo goed uit als de vorige keer. Je ogen staan een beetje dof.’
‘Oh,’ zeg ik schaapachtig. ‘Ja, dat zal dan wel, ik weet het niet zo goed.’ Ik besteed niet zoveel aandacht aan de spiegel tegenwoordig. Ik kan wel blijven studeren op alle veranderingen, waar ik meestal niet mooier van word trouwens. De laatste ontwikkeling, na achtereenvolgens bezoek van Marijke Helwegen, Zwelgje en Han Pekel, is die van Dolfje Weerwolfje. Ik heb hele lieve pluizige witte bakkerbaardjes op mijn kaak. Hopelijk verdwijnen ze ooit nog. Ik kijk tegenwoordig alleen nog naar de kleur van de huid onder mijn ogen. Als ik fysiek echt minder wordt, zie je dat aan de donkere schaduwen daar. Ik dacht dat dat nu nog wel meeviel.
‘Nou, vertel,’ zegt de dokter.
Pff. Waar begin ik. ‘Ik loop mezelf voorbij,’ zeg ik. ‘Ik ben weer een paar uur per week aan het werk, maar het loopt voor geen meter allemaal. Het denkwerk kost me echt ongelooflijk veel moeite. En ik ben aldoor maar de kluts kwijt. Ik heb geen overzicht, thuis loopt het niet lekker, ik kan het ternauwernood bijbenen. Ik vergeet dingen, kan niet plannen, maak dubbele afspraken en sta elke dag voor tien verrassingen. Het lukt me eigenlijk niet de zaken goed te organiseren. Mijn hoofd doet het gewoon niet. Op mijn werk documenteer ik elke stap die zet heel precies, anders snap ik het de volgende keer niet meer. Ik schiet voor geen meter op. Gisteren heb ik een uur zitten huilen omdat een collega iets aan mijn query had veranderd. Ik ben dan helemaal de draad kwijt. Ik ben moe en geïrriteerd.’ Ik pauzeer even. Hoe kom ik tot de conclusie van dit verhaal? ‘Jenny, je weet wel, onze hulpverlener van het wijkteam,’ zeg ik, ‘Jenny vond dat ik het werken voorlopig stop moet zetten.’
‘Ja,’ zegt de huisarts. ‘Ik denk, ik wacht even af waar je heen gaat, maar dat is precies mijn conclusie.’
‘En ik wil naar de medisch psycholoog. In Bergen zit er een van het Oncologisch Netwerk.’
‘Helemaal goed,’ zegt de huisarts.
Ik ratel nog een poosje door. Over dat helemaal stoppen met het werk niet als optie bij me opgekomen was voordat Jenny het zei. Ik ben iemand die altijd graag naar mogelijkheden en compromissen zoekt. Ik wil het anderen naar de zin maken en de arbeidsdeskundige en collega’s op het werk denken dat het goed is dat ik op de één of andere manier daar meedoe. En ik heb een hoge pijngrens qua aanhoudend dagelijks ongemak. Ik denk niet zo snel: ‘Dit kan zo niet langer.’ Ik denk meestal: ‘Nou ja het gaat nog wel, ik pas er wel een mouw aan. ‘ Ik ben een hoop gewend. En voordeel van deze houding is natuurlijk dat je geen ingewikkelde koerswijzigingen hoeft door te voeren. Je weet wat je hebt op de weg van de minste weerstand.
Bovendien voel ik me schuldig. Ik realiseerde me dat een aantal weken geleden, toen ik er over nadacht hoe ik letterlijk badend in het zweet de dag doorren en of dat nou wel de bedoeling is. Ik sta in het krijt, ik ben goddomme bijna negen maanden uit de roulatie, heb geen zak gedaan voor niemand niet. Ik sta in het krijt, bij mijn kinderen, mijn man, mijn ouders, mijn zus, mijn vrienden, mijn collega’s, de meesters en juffen en ouders van school. Ik ben keihard bezig om het allemaal zo snel mogelijk goed te maken, besef ik. Volslagen debiel natuurlijk, ik bedoel, wat kan ik er nou aan doen dat ik deze k*tziekte heb gekregen en daarbij, voor wie is dat nou eigenlijk het allerlulligst? Ik kan het trouwens helemaal niet waarmaken. Het is een onzinnig streven.
‘Je moet aan jezelf denken,’ zegt de dokter.
‘Toen ik net ziek was kon ik mijn werk wel loslaten,’ zeg ik. ‘Omdat ik voelde dat het echt moest, dat ik er anders aanging. En dat was ook letterlijk zo. Maar nu ga ik niet dood, dus.’
De dokter kijkt me aan met een mengeling van verbazing, ongeloof en lichte ontzetting. ‘Moet je dan eerst bijna dood gaan om aan jezelf te mogen denken?’ Ja, jemig, als je de vraag zo stelt. Dan lijkt het nogal wiedes. Nee, natuurlijk niet.
‘En mijn lijf heeft nog zoveel input nodig,’ ga ik maar verder. ‘Ik ben heel veel tijd kwijt om voldoende uren te slapen. Ik ga nog elke middag naar bed, als de omstandigheden het toelaten. Ik moet twee ochtenden in de week naar de fysio en thuis mijn oefeningen doen. De dagen zijn kort, om negen uur ’s avonds moet ik aftaaien. Omdat ik ’s nachts veel wakker lig, moet ik ruim te tijd nemen om in de buurt van acht uur slaap te komen. Ik loop de hele dag te zweten als een otter. En ik ben heel moe. En dan is er het gezin. De kinderen naderen de puberleeftijd en zijn het spuugzat om een moeder te hebben die steeds naar bed moet en die bij alles zegt, nee dat gaat niet of: nee, dat kan niet. Dat liep de spuigaten uit, ik voelde me zo rot. Aldoor kreeg ik kwaaie koppen terwijl ik zo op mijn tenen loop en zó mijn best doe.’
‘We hebben er van de week over gepraat, en dat gaf wel wat helderheid. Zij denken dat ik er gewoon allemaal geen zin in heb. Dat ik geen moeite voor ze wil doen. Ik heb ze proberen uit te leggen waarom ik zoveel niet kan. Ik denk dat ze het nu wel beter snappen. En het was goed dat ze ook kwijt konden hoe het voor hun is. Misschien zou het voor hen ook wel eens prettig zijn om es met iemand te praten.’
‘Ja,’ zegt de dokter ‘En daarbij kan het ook helpen als de medisch psycholoog nog eens aan ze uitlegt dat dit heel normaal is bij mensen die kanker hebben gekregen, en meer kan vertellen over hoe dat dan vaak gaat. Dat geeft toch heel ander effect dan wanneer je moeder iets beweert.’
‘En ik kán het ze ook niet zo goed uitleggen,’ zeg ik. ‘Ik word zelf voortdurend door alles overvallen en zie de grote lijn nog helemaal niet. Ik snap zelf de helft van de tijd nauwelijks wat er met me gebeurt. Ik ben warrig en onduidelijk.’
‘Goed,’ zegt de dokter. ‘Je meldt je ziek op het werk. Dan neem je contact op met de arbodienst. En ik schrijf een verwijzing voor de psycholoog in Bergen. ‘
‘Oké,’ zeg ik.
‘Ja, ik denk, ik zet het maar even duidelijk op een rijtje,’ zegt de dokter.
‘Ja,’ zeg ik, ‘maar dat heb ik ook echt nodig. Zelf zwabber ik alle kanten op.’
‘Mooi,’ zegt de dokter. ‘Dat is dan geregeld. Dan kun je nu gaan.’ De dokter staat op. Ze moet nu echt weer eens aan het werk.
We lopen naar de deur en schudden elkaar de hand. Als ik op de gang sta, draai ik me weer om. ‘Wacht even, ‘ zeg ik, terwijl ik me als een ouderwetse Jehova’s Getuige weer door de kier van sluitende deur wring. ‘Wat ging ik nou ook al weer doen?’ Ooh wat vreselijk is dit. Volgend jaar kan ik met Pasen echt mijn eigen eieren verstoppen. ‘Ziekmelden op je werk, arbodienst bellen, psycholoog,’ zegt de dokter. ‘Oké ,’ zeg ik. ‘Ja. Goed. Bedankt hoor.’
Lieve Jolien, wat vervelend allemaal. Je schuldig voelen is nergens voor nodig en heeft ook helemaal geen zin. Kost je alleen maar energie. Zonde. Laat het los en pak je rust. Je moet niets! Hou je taai en denk aan de dagen, uren, minuten waar het wel goed gaat. Liefs Annelies.
LikeLike
Zo fijn om deze reactie te krijgen, thanx! Stom hè dat schuldgevoel. Wie dat uitgevonden heeft.. zinloos! Het gaat als ik rustig aan doe best redelijk. En als ik me dus niet druk maak dat ik rustig aan moet doen 🙂 . Dikke knuffel lieve Lies.
LikeLike